Vrijstellingsregeling voor de kleine ondernemingen nader toegelicht

Wie en onder welke voorwaarden kan gebruikt gemaakt worden van de zgn. kleine ondernemersregeling inzake btw? Welke btw-verplichting dienen zij nog te vervullen.

Vrijstellingsregeling voor de kleine ondernemingen nader toegelicht

1. Toepassingsgebied van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen

Samengevat kan worden gesteld dat indien wordt gekozen voor de bedoelde regeling de belastingplichtige wordt ontslagen van een groot gedeelte van de ‘gewone’ fiscale verplichtingen, zoals indiening van btw-aangiften.

Zij mogen geen btw in rekening brengen aan hun klanten maar hebben ook geen recht op aftrek van de btw die aan hun leveranciers werd betaald.

Zij ontvangen wel een btw-identificatienummer dat door de letters ‘BE’ wordt voorafgegaan.

1.1. Bedoelde ondernemingen

Voor toepassing van artikel 56bis W.Btw wordt aangemerkt: elke belastingplichtige, natuurlijke persoon of rechtspersoon, die handelingen verricht die niet uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de vrijstellingsregeling en waarvan de jaaromzet niet meer bedraagt dan 25.000 EUR (vanaf 1 april 2014 was dit 15.000 EUR, tot 31 maart 2014 was het nog 5.580 EUR).

Deze kleine ondernemingen kunnen om het even welke juridische vorm hebben:

·        natuurlijke persoon;

·        vennootschap;

·        vereniging;

·        openbare instelling;

·        …

Volgens een uitvoeringsbesluit van de Europese Raad van 22 januari 2013 had België de machtiging gekregen om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25.000 EUR van de btw vrij te stellen. Evenwel werd in België vanaf 1 april 2014 het drempelbedrag vastgesteld op 15.000 EUR. Dit drempelbedrag werd vanaf 1 januari 2016 verhoogd naar 25.000 EUR1.

Artikel 56, § 2 W.Btw werd opgeheven en vervangen door artikel 56bis W.Btw met datum van inwerkingtreding op 1 april 2014 (BS van 22 mei 2014).

Het KB nr. 19 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingsregeling werd eveneens vervangen door het KB nr. 19 van 29 juni 2014 (BS, 9 juli 2014).

Vanaf 1 januari 2016 is een vrijstellingsregeling van belasting van toepassing voor de leveringen van goederen en de diensten verricht door de kleine ondernemingen met een jaarlijks omzetcijfer dat 25.000 EUR (voorheen 15.000 en 5.580 EUR) niet overschrijdt.

De Circulaire AAFisc nr. 34/2014 van 25 augustus 2014 (nr. E.T. 123.849) werd door de Administratie gepubliceerd en annuleert en vervangt de Aanschrijving nr. 2 van 7 februari 1994.

De hiernavolgende commentaar is gebaseerd op vermelde Circulaire nr. 34/2014 en de latere toelichtingen die door de Administratie worden verstrekt.

Een nieuwe, kleine onderneming moet het omzetcijfer dat ze in het jaar van aanvang verwacht te realiseren, ramen. Dit bedrag wordt vergeleken met 25.000 EUR. In het geval de economische activiteit in de loop van het jaar aanvangt, moet de vrijstellingsdrempel overeenkomstig worden beperkt.

Voor het bepalen van deze omzet stelt het Europees Hof dat er niet enkel rekening mag gehouden worden met de gerealiseerde winstmarge bij verkopen die aan de bijzondere margeregeling onderworpen zijn. De omzet moet worden vastgesteld op basis van alle door de belastingplichtige wederverkoper ontvangen of te ontvangen bedragen, btw niet inbegrepen, ongeacht de wijze waarop die bedragen daadwerkelijk zullen worden belast (HvJ, arrest B, 29 juli 2019, C-388/18).

De kleine onderneming, onderworpen aan de vrijstellingsregeling, ontvangt een btw-identificatienummer dat wordt voorafgegaan door de letters BE.

Door het feit dat ze geen btw-aangiften moeten indienen, mogen zij ook hun btw-registratienummer niet meedelen aan een dienstverrichter die voor hen werken in onroerende staat uitvoert. Als ze toch hun btw-nummer mededelen, dan wordt de aannemer-dienstverrichter ontslagen van zijn aansprakelijkheid voor het voldoen van de btw.

1 Zie de Wet van 6 december 2015 (BS, 17 december 2015) tot wijziging van het Btw-wetboek en het Koninklijk besluit van 18 december 2015 (BS, 24 december2015) tot bepaling van de inwerkingtreding van de Wet van 6 december 2015.

1.2. Ondernemingen die worden uitgesloten van de regeling voor het geheel van hun economische activiteiten

Worden uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting voor het geheel van hun economische activiteit:

·        de btw-eenheden in de zin van artikel 4, § 2 W.Btw;

·        de ondernemingen die geregeld, niet incidenteel, handelingen verrichten die bestaan uit werk in onroerende staat (in de zin van artikel 19, § 2, lid 3 W.Btw) en ermee gelijkgestelde handelingen (zoals beschreven in artikel 20, § 2 KB nr. 1);

·        de exploitanten van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt alsmede de traiteurs die regelmatig cateringdiensten verrichten en die zijn gehouden aan de klant een kasticket uit te reiken dat afkomstig is van een geregistreerd kassasysteem (zie artikel 21bis KB nr. 1). De verplichtingen van het geregistreerd kassasysteem worden omschreven in DEEL 10 Verplichtingen van de btw-belastingplichtige, in casu in de Circulaire nr. 2017/C/70 van 6 november 2017;

·        de ondernemingen die, op niet incidentele wijze, leveringen verrichten van oude materialen, van oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, van industrieel en niet-industrieel afval, van afval voor hergebruik, van gedeeltelijk verwerkt afval en van schroot (goederen beoogd in artikel 199, lid 1, punt d) Richtlijn 2006/112/EG – zie bijlage bij het KB nr. 19);

·        de ondernemingen die, voor een periode van minder dan drie maanden, gemeubeld logies verschaffen in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar aan betalende gasten onderdak wordt verleend (zie hiervoor artikel 44, § 3, 2°, 3de streepje).

1.3. Bedoelde handelingen

Behalve de handelingen die uitdrukkelijk uitgesloten worden (zie 1.4. Niet-bedoelde handelingen, hierna) kunnen ALLE leveringen van goederen en diensten verricht door een belastingplichtige, waarvan het jaarlijks omzetcijfer het maximum van 25.000 EUR niet overschrijdt, genieten van de vrijstellingsregeling.

De vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen kan om het even welke juridische vorm hebben: natuurlijk persoon, personenvennootschap, kapitaalvennootschap, vereniging, openbare instelling …

De Btw-administratie stond in het verleden toe dat de hier bedoelde belastingplichtigen geen rekening of ontvangstbewijs moesten uitreiken als de activiteit hotel, restaurant of carwash was. Hij mocht evenwel een rekening of ontvangstbewijs uitreiken als hij op dat document zijn btw-identificatienummer, de vermelding ‘kleine onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting’ en de vermelding ‘bedrag (btw niet toepasselijk)’ aanbracht1.

Evenwel, vanaf de invoering van het geregistreerd kassasysteem mag de bedoelde vrijstellingsregeling niet toegepast worden door de exploitanten van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt, alsmede de traiteurs die regelmatig cateringdiensten verrichten en die gehouden zijn aan hun klant een kasticket uit te reiken dat afkomstig is van een geregistreerd kassasysteem.

1 Beslissing nr. E.T.114.588 van 1 december 2008.

1.4. Niet-bedoelde handelingen

De vrijstellingsregeling is niet van toepassing op de belastingplichtigen die de volgende handelingen verrichten:

1.      de handelingen bedoeld in artikel 8, § 1, 2 en 3 W.Btw (overdrachten door toevallige belastingplichtigen of door belastingplichtigen die dit niet op geregelde wijze doen, van nieuwe gebouwen opgericht of verkregen met toepassing van de btw, evenals op de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van zakelijke rechten, andere dan de eigendom op nieuwe onroerende goederen, in de zin van artikel 9, lid 2, 2° W.Btw);

2.     de handelingen bedoeld in artikel 8bis W.Btw (toevallige intracommunautaire leveringen onder bezwarende titel van nieuwe vervoermiddelen naar een andere lidstaat onder de voorwaarden van artikel 39bis W.Btw);

3.     de handelingen bedoeld in artikel 58, § 1 W.Btw (leveringen van tabaksfabrikaten en gelijkgestelden, waarvoor de belasting wordt voldaan op hetzelfde tijdstip en op dezelfde wijze als de accijns);

4.     de handelingen bedoeld in artikel 58, § 2 W.Btw (leveringen door vissers van hun vangst, die rechtstreeks van het vissersvaartuig worden aangevoerd om openbaar bij opbod te worden verkocht in de gemeentelijke vismijn van de aanvoerhaven);

5.     de handelingen waarvoor de belasting opeisbaar is in België en welke verricht worden door belastingplichtigen die niet hier te lande zijn gevestigd;

6.     de handelingen die plaatsvinden in het buitenland;

7.      de leveringen van goederen en dienstverrichtingen die plaatsvinden in het buitenland;

8.     handelingen verricht op verborgen wijze. Deze handelingen zijn:

·        de niet aangegeven handelingen of het bijkomend omzetcijfer dat ingevolge een controle wordt vastgesteld; er is immers geen toekenning van de vrijstellingsregeling met terugwerkende kracht mogelijk1;

·        de ongeoorloofde handelingen die ofwel bij wet verboden zijn of in strijd met de goede zeden of de openbare orde (bv. de onwettige handelingen).

Wanneer de kleine onderneming een of meerdere van deze handelingen verricht, kan ze voor deze handelingen niet genieten van de vrijstellingsregeling maar ze kan wel genieten van de vrijstellingsregeling voor al haar andere handelingen voor zover voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van deze regeling.

Voorbeelden

1.      Een schoenhersteller, toevallige belastingplichtige voor de overdracht van een nieuw gebouw, kan voor zijn beroepswerkzaamheid van schoenhersteller onderworpen worden aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.

2.      Een visser, die ook visnetten herstelt, kan voor deze werkzaamheid genieten van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen.

3.      Een kleinhandelaar in tabaksfabrikaten die enkel tabaksfabrikaten verkoopt, kan niet genieten van bedoelde vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen. Wanneer hij daarentegen ook andere producten verkoopt zoals rookartikelen, wegenkaarten enz., is er geen enkel beletsel dat hij voor deze bijkomende verkopen onderworpen is aan vermelde vrijstellingsregeling.

4.      Een in Duitsland gevestigde belastingplichtige die belastbare handelingen stelt in België, is gehouden de door hem verschuldigde btw te storten door tussenkomst van zijn aansprakelijk vertegenwoordiger en kan geen aanspraak maken op de vrijstellingsregeling van belasting. Dit geldt ook voor de niet in België gevestigde belastingplichtige die handelingen verricht waarvoor de belasting wordt voldaan door zijn Belgische medecontractant.

5.      Een landbouwer onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling kan worden onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting voor een bijkomende werkzaamheid zoals de verkoop van een deel van zijn producten op een groot- of kleinhandelsmarkt of de uitbating van een café.

6.      De loontrekkende die ook enkele stallingen voor rijtuigen ter beschikking stelt2.

1 HvJ, 17 mei 2018, zaak C-566/16, arrest Vámos.

2 Vr. nr. 1919, de heer de Clippele, 4 maart 2002; Vr. en Antw., Senaat, 2 juli 2002, nr. 2-56, p. 3086-3087.

1.5. Toegang tot de vrijstellingsregeling van belasting

1.5.1. Reeds bestaande ondernemingen: vanaf 1 juli van elk jaar

Een onderneming die tijdens het verstreken kalenderjaar een omzet realiseerde die het bedrag van 25.000 EUR, exclusief btw, niet heeft overschreden, en die handelingen verricht andere dan deze die uitdrukkelijk zijn uitgesloten, kan worden onderworpen aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen vanaf 1 juli van het daaropvolgende jaar.

Er is echter geen verplichting om over te gaan naar de vrijstellingsregeling, zodat ook de normale regeling kan worden behouden.

Wanneer de onderneming wenst over te gaan naar de vrijstellingsregeling moet dit evenwel voor 1 juni worden meegedeeld aan het bevoegde team beheer kmo.

Vanaf 1 januari 2020 kunnen vennootschappen niet meer genieten van de forfaitaire belastingregeling. Ze worden van ambtswege onderworpen aan de normale belastingregeling met indiening van periodieke btw-aangiften, tenzij ze aan de toepassingsvoorwaarden van de vrijstellingsregeling voldoen en ze tijdig hebben gekozen voor de toepassing ervan. Indien zij willen genieten van de vrijstellingsregeling op 1 juli, dan moeten ze dit vóór 1 juni meedelen aan het voor hen bevoegde team beheer KMO.

Tevens mogen er vanaf 01.01.2022 geen nieuwe forfaitaire belastingplichtigen meer bijkomen en wordt de forfaitaire regeling vanaf 31.12.2027 volledig afgeschaft.

1.5.2. Reeds bestaande ondernemingen: vanaf 1 januari van elk jaar

Als zij aan alle voorwaarden voldoet, mag de onderneming in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het lopende jaar de overgang naar de vrijstellingsregeling vragen met ingang vanaf 1 januari van het volgende jaar.

1.5.3. Nieuwe ondernemingen

De nieuwe onderneming moet het omzetcijfer ramen dat ze in de loop van het jaar van oprichting verwacht te realiseren en kan aldus eventueel opteren voor toepassing van de kleine vrijgestelde onderneming.

Bij de indiening van de aangifte van aanvang van werkzaamheid (formulier E604A) wordt dit bedrag vergeleken met 25.000 EUR, eventueel verminderd naar rato van de exploitatietermijn die loopt tussen het tijdstip waarop de werkzaamheid een aanvang nam en het einde van het kalenderjaar.

Het formulier 604A, evenals de formulieren 604B en 604C moeten vanaf 12 juli 2021 verplicht elektronisch worden ingediend via de toepassing e604 op het portaal MyMinfin.

1.5.4. Terugwerkende kracht mogelijk?

Het Europees Hof1 moest onderzoeken of een lidstaat voor toepassing van een vrijstellingsregeling de voorwaarde kan stellen dat de belastingplichtige voor die regeling heeft gekozen op het tijdstip waarop deze laatste opgave doet van het begin van de activiteit, en ambtshalve de normale btw-regeling kan toepassen wanneer die keuze op dat tijdstip niet is gemaakt.

Aangaande de verplichting om opgave te doen van het begin van een economische activiteit heeft het Hof reeds voor recht verklaard dat de Btw-richtlijn niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een belastingplichtige de verplichting oplegt een dergelijke opgave te doen, wanneer de opbrengst van deze activiteit het plafond waaronder kleine ondernemingen in aanmerking komen voor de vrijstelling niet overschrijdt2.

Er moet worden vastgesteld dat de beslissing van de Hongaarse wetgever om een vrijstellingsregeling in te stellen maar de toepassing ervan aan bepaalde procedurele vereisten te verbinden, binnen de beoordelingsmarge valt die de Btw-richtlijn aan de lidstaten laat.

Het Hof heeft in het arrest van 9 september 2004 (Vermietungsgesellschaft Objekt Kirchberg, zaak C-269/03) voor recht verklaard dat het Unierecht, en met name het evenredigheidsbeginsel, niet eraan in de weg staat dat een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om zijn belastingplichtigen het recht te verlenen om te kiezen voor een bijzondere belastingregeling, een regeling vaststelt die de volledige aftrek van voorbelasting laat afhangen van een voorafgaande, niet-terugwerkende goedkeuring door de belastingdienst.

Ook het beginsel van de fiscale neutraliteit verzet zich niet tegen een nationale regeling die de vrijstelling van btw niet toekent aan belastingplichtigen die hebben verzuimd te kiezen voor een van de vrijstellingsregelingen.

Het rechtszekerheidsbeginsel moet tevens in acht worden genomen, gelet op het feit dat de vrijgestelden geen btw betalen waardoor zij de btw dus niet hoeven af te wentelen op hun klanten, en het dus noodzakelijk is voor de belastingdiensten om op voorhand te weten welke belastingplichtigen voor die vrijstellingsregeling hebben gekozen.

Het Hof komt tot de conclusie dat de uitoefening van de optie voor de kleine vrijgestelde onderneming niet met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd.

1 HvJ, 17 mei 2018, zaak C-566/16, arrest Vámos.

2 Zie in die zin HvJ, 30 september 2015, zaak C-424/14, beschikking Balogh, niet gepubliceerd, punt 30.

1.6. Optiemogelijkheden

1.6.1. Vrije keuze

De vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen is niet verplicht voor de belastingplichtigen, zelfs al voldoen ze aan de voorwaarden ervan. Aan alle belastingplichtigen wordt de mogelijkheid geboden te opteren, hetzij voor de normale regeling, hetzij voor andere regelingen waarvoor ze aan de voorwaarden voldoen (bijzondere landbouwregeling …).

De optie moet worden uitgeoefend bij een ter post aangetekende brief of per mail of per fax gericht aan het bevoegde team KMO waaronder de belastingplichtige ressorteert. De optie heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de aangetekende brief werd verzonden aan het bevoegde team KMO.

In dit geval zal de kleine onderneming niet opnieuw kunnen overgaan naar de vrijstellingsregeling vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de optie uitwerking heeft gehad. De optie om opnieuw over te gaan naar de vrijstellingsregeling moet vóór 1 december bij een ter post aangetekende brief worden betekend aan het hoofd van het bevoegde team Beheer KMO.

Een nieuwe onderneming moet het omzetcijfer dat verwacht wordt in het jaar van aanvang ramen. Dit bedrag wordt dan vergeleken met 25.000 EUR. In het geval de economische activiteit aanvangt in de loop van een jaar moet de vrijstellingsdrempel overeenkomstig worden beperkt.

1.6.2. Tijdstip van de optie

De optie kan worden uitgeoefend:

1.      vóór 1 juni van een bepaald jaar: voor de belastingplichtige onderworpen aan de normale regeling of aan de forfaitaire regeling, die zijn belastingregeling wenst te behouden, niettegenstaande zijn omzetcijfer van het voorgaande jaar niet meer bedraagt dan 25.000 EUR vanaf 1 januari 2016 (voorheen 15.000 EUR vanaf 1 april 2014 en 5.580 EUR tot 31 maart 2014).

Een belastingplichtige die onderworpen is aan de normale regeling of aan de forfaitaire regeling van artikel 56 W.Btw, van wie de omzet in het voorgaande kalenderjaar niet meer bedraagt dan 25.000 EUR, wordt door de Administratie in kennis gesteld dat hij vanaf 1 juli de vrijstellingsregeling kan genieten.

Er wordt opgemerkt dat:

·        wanneer de belastingplichtige nooit aan de vrijstellingsregeling onderworpen was is de termijn opgelegd voor de terugkeer naar de vrijstellingsregeling niet van toepassing;

·        de gekozen regeling wordt in principe van jaar tot jaar stilzwijgend verlengd, ongeacht het gerealiseerde omzetcijfer;

·        de overgang van de vrijstellingsregeling naar een andere regeling moet eveneens via aangetekende brief worden aangevraagd aan het bevoegde team KMO waaronder de belastingplichtige ressorteert;

2.     op gelijk welk tijdstip van het jaar: voor de belastingplichtige die onderworpen is aan de vrijstellingsregeling en die wenst belast te worden volgens de normale regeling. In dat geval heeft de optie uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de brief wordt verzonden (artikel 6, lid 1 KB nr. 19). Een optie uitgeoefend op 14 oktober 2014 bv. zal uitwerking hebben op 1 december 2014.

Na verhoging van de drempel tot 25.000 EUR op 1 januari 2016 kan een onderneming ofwel:

·        overgaan naar de vrijstellingsregeling vanaf 1 januari 2016 indien het omzetcijfer van het jaar 2015 lager was dan 25.000 EUR. Daarvoor moet de betrokken onderneming uiterlijk 15 december 2015 de optie meedelen aan het voor haar bevoegde team KMO;

·        overgaan naar de vrijstellingsregeling vanaf 1 juli 2016: de optie hiervoor moet, indien voldaan is aan de voorwaarden, uitgeoefend worden voor 1 juni 2016.

1.6.3. Duur van de optie

De belastingplichtige die geopteerd heeft voor de normale regeling kan niet opnieuw overgaan naar de vrijstellingsregeling vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de optie uitwerking heeft gehad.

De terugkeer naar de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen moet ter kennis worden gebracht via een aangetekende brief aan bevoegde team KMO vóór 1 december (artikel 6, lid 2 KB nr. 19). Deze wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 januari van het daaropvolgend jaar.

De optie heeft bijgevolg uitwerking voor een periode van twee volledige kalenderjaren boven het resterend gedeelte van het jaar waarin de optie uitwerking heeft. Wanneer deze termijn verstreken is wordt, bij gebrek aan een ter post aangetekend schrijven vóór 1 december waarin afstand wordt gedaan van de normale regeling of de forfaitaire regeling, de optie geacht stilzwijgend te zijn verlengd.

Voorbeeld

Een optie uitgeoefend op 8 september 2023 heeft uitwerking op 1 november 2023. De belastingplichtige die vanaf die datum onderworpen is aan de normale regeling of de forfaitaire regeling, kan slechts terugkeren naar de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari 2026, indien hij vóór 1 december 2025 bij ter post aangetekend schrijven het bevoegde team KMO hiervan in kennis heeft gesteld. Zo niet zal hij minstens één kalenderjaar langer onderworpen blijven aan de normale regeling of de forfaitaire regeling.

Het spreekt voor zich dat de belastingplichtigen die opteren voor de normale regeling onderworpen zijn aan het geheel van verplichtingen die voortvloeien uit deze regelingen.

1.7. Verlies van de vrijstellingsregeling van belasting

1.7.1. Door overschrijding van de drempel

De vrijstellingsregeling kan niet meer worden toegepast vanaf het tijdstip dat het gerealiseerde omzetcijfer meer dan 25.000 EUR bedraagt.

Teneinde evenwel de formaliteiten te vermijden die de overgang van de ene regeling naar de andere regeling veroorzaken brengt een uitzonderlijke overschrijding met 10% van het toegelaten omzetcijfer geen wijziging van belastingregeling met zich mee. Deze toegeving is enkel mogelijk wanneer de overschrijding van de drempel maximaal 10% bedraagt en uitzonderlijk is.

Elke andere overschrijding van de drempel leidt tot het verlies van de vrijstellingsregeling waarbij de belastingplichtige vanaf de eerste handeling waardoor de drempel wordt overschreden aan de normale of forfaitaire regeling wordt onderworpen. De bedoelde handeling moet in haar geheel worden belast en er moet een regularisatie worden uitgevoerd.

Deze regularisatie van btw is aftrekbaar inzake directe belastingen als beroepskost voor het belastbaar tijdperk waarin dat bedrag is betaald of gedragen of het karakter van een zekere en vaststaande schuld heeft verkregen en ook als zodanig werd geboekt1.

Bij overschrijding van het beperkt omzetcijfer moet de betrokken onderneming het bevoegde team KMO waaronder ze ressorteert, hiervan onmiddellijk in kennis stellen bij ter post aangetekende brief of per mail of per fax. Bij ontstentenis hiervan zal de kleine onderneming onderworpen worden aan de normale regeling.

De Btw-administratie onderzoekt de overschrijding van de omzetdrempel geval per geval en past deze regel met soepelheid toe.

Wanneer uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat de belastingplichtige niet meer beantwoordt aan het begrip ‘kleine onderneming’ zal deze onderworpen worden aan de normale regeling vanaf de eerste handeling, in haar geheel genomen, waarvoor deze drempel wordt overschreden2.

De belastingregeling van de belastingplichtige zal zo snel mogelijk gewijzigd worden en er dient een regularisatie te gebeuren vanaf de eerste handeling waardoor de drempel wordt overschreden. Deze handeling dient in haar geheel te worden belast.

Voorbeeld

De belastingplichtige A, onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari 2019, stelt in de loop van de maand september 2019 vast dat zijn omzetcijfer gerealiseerd sedert het begin van het jaar, 23.000 EUR bereikt (op 12 september 2019 verricht hij een handeling voor 4.000 EUR, waardoor hij de drempel overschrijdt). Hij stelt het bevoegde team KMO waaronder hij valt hiervan in kennis en hij zal onderworpen worden aan de normale regeling vanaf de eerste handeling waardoor hij de drempel overschrijdt, met name vanaf 12 september 2019. De handeling voor 4.000 EUR moet behandeld worden alsof ze werd verricht door een ‘gewone’ belastingplichtige.

Door welke handeling wordt de drempel van 25.000 EUR overschreden?

In een uitspraak van het Europees Hof3 wordt gesteld dat, wanneer een levering aan één en dezelfde koper twee onroerende met elkaar verbonden goederen omvat die onder één koopovereenkomst vallen, de vrijstellingsdrempel overschreden wordt in haar geheel.

Een Litouwse, aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen onderworpen, belastingplichtige verkoopt een gedeelte van een terrein evenals een gedeelte van het woonhuis dat op dit terrein was gebouwd voor een prijs van resp. 112.500 LTL en 150.000 LTL.

De lokale belastingdienst meent dat de verkoop van de onroerende goederen één en dezelfde levering van goederen vormt die in haar geheel, door de overschrijding van de genoemde drempel, belast moet worden.

Dit wordt betwist door de belastingplichtige die stelt dat het gaat om twee afzonderlijke goederen en dat slechts een van de verkopen van de goederen heeft kunnen leiden tot de overschrijding van de drempel. Dit zou leiden tot het met btw belasten van één levering.

De volgende prejudiciële vraag wordt gesteld aan het Europees Hof: moet de btw alleen geheven worden over de waarde van een van de bestanddelen van de handeling die tot de overschrijding van het toegestane plafond geleid heeft of moeten de beide bestanddelen met btw belast worden?

Volgens het Hof heeft de verkoop van het gedeelte van het huis en het hierbij horende terrein plaatsgevonden aan één en dezelfde koper en op basis van één enkele overeenkomst, waaruit blijkt dat de tegenprestatie voor de levering van deze onroerende goederen bestond uit een totaalbedrag.

Niettegenstaande in de koopovereenkomst een onderscheid gemaakt wordt tussen de prijs van het huis en die van het terrein hangen de goederen toch nauw samen, zowel door de aard ervan als door de respectieve prijzen, die gezamenlijk zijn vastgesteld.

De overdracht of de overgang van de macht om over de onroerende goederen in hun geheel te beschikken heeft plaatsgevonden bij één en dezelfde rechtshandeling, zodat er slechts één levering is, ook al heeft die betrekking op twee goederen.

De bestanddelen van deze enkele levering kunnen immers niet uit elkaar worden gehaald, aangezien dat vanuit het oogpunt van het btw-stelsel kunstmatig zou zijn (zie naar analogie arrest van 18 januari 2018, Stadion Amsterdam, C-463/16, punt 22).

Er moet bijgevolg besloten worden dat de btw verschuldigd is over het hele bedrag van de betrokken handeling.

1 Parl. vr. nr. 312, mevr. Wilmès, 28 april 2015; Kamer, Vr. en Antw., 2014-2015, QRVA 54/029, 15 juni 2015, p. 211.

2 KB van 1 september 2004 tot wijziging van artikel 7, eerste lid KB nr. 19 met uitwerking vanaf 20 september 2004 (BS, 10 september 2004). Zie tevens Circulaire van 25 augustus 2014 AAFisc nr. 34/2014, punt 37.

3 HvJ, 2 mei 2019, zaak C-265/18, Akvilė Jarmuškienė.

1.7.2. Door een wijziging van werkzaamheid

Door een wijziging van werkzaamheid kan de vrijstellingsregeling eveneens vervallen. De belastingplichtige kan niet meer genieten van de vrijstellingsregeling van belasting indien hij:

·        geregeld een van de in artikel 56bis, § 2, 2de lid W.Btw beoogde handelingen verricht;

·        in het kader van een wijziging van werkzaamheid nog enkel handelingen verricht als bedoeld in artikel 56bis, § 3 W.Btw.

Voorbeelden

De door een caféhouder, onderworpen aan bedoelde vrijstellingsregeling, verrichte restaurant- en cateringdiensten overschrijden in de loop van het jaar 2023 de drempel van 10%. van zijn totaal horecaomzetcijfer. Hij is derhalve gehouden, overeenkomstig artikel 21bis KB nr. 1, een kasticket uit te reiken afkomstig van een geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het KB van 30 december 2009. Hij wordt ambtshalve uitgesloten van de vrijstellingsregeling van belasting aangezien hij een handeling verricht beoogd in artikel 56bis, § 2, lid 2, 2° W.Btw.

Een belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting voor zijn werkzaamheid als kleinhandelaar in rookartikelen zet de verkoop van alle bijhorigheden (asbakken, pijpen, aanstekers, enz.) stop om enkel nog tabaksfabrikaten te verkopen. Gegeven het feit dat hij uitsluitend handelingen zal verrichten waarvoor de vrijstellingsregeling overeenkomstig artikel 56bis, § 3, 4° W.Btw niet van toepassing is, wordt hij uitgesloten van de onderhavige vrijstellingsregeling.

1.8. Afschaffing vrijstellingsregeling kleine ondernemingen in de bouwsector vanaf 1 oktober 2007

Btw-belastingplichtigen die werken in onroerende staat en ermee gelijkgestelde handelingen verrichten (zie artikel 20, § 2 KB nr. 1) kunnen vanaf 1 oktober 2007 niet langer genieten van de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen1. Zie hiervoor de vermelding onder 1.2. Ondernemingen die worden uitgesloten van de regeling voor het geheel van hun economische activiteiten.

Voor landbouwondernemers die voor hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan de landbouwregeling en anderzijds voor een bijkomende activiteit van werk in onroerende staat de vrijstelling hebben voor kleine ondernemingen wordt een administratieve tolerantie ingevoerd, waarbij de landbouwregeling voor hun hoofdactiviteit wordt behouden maar hun bijkomende activiteit onderworpen wordt aan de btw volgens de gewone regels vanaf 1 oktober 2007. Voor de bijkomende activiteit moet de landbouwondernemer een bijzondere btw-aangifte (nr. 629) indienen.

1 Artikel 127 en 128 Programmawet van 27 april 2007 (BS, 8 mei 2007).

1.9. Afschaffing vrijstellingsregeling voor verschaffen gemeubeld logies

Door de Programmawet van 27.12.20211 is een verandering gekomen in de btw-wetgeving inzake de zgn. ‘vakantieverhuur’. In artikel 44, § 3, 2°, a) W.Btw wordt de bepaling onder het derde streepje vervangen als volgt:

‘vrijgesteld zijn, met uitzondering van […]

·        het verschaffen, voor een periode van minder dan drie maanden, van gemeubeld logies in hotels, motels en inrichtingen met een soortgelijke functie waar gewoonlijk aan betalende gasten onderdak wordt verleend voor een periode van minder dan drie maanden, tenzij die inrichtingen geen van de volgende nauw samenhangende diensten verrichten: instaan voor het fysiek onthaal van de gasten, de terbeschikkingstelling van huishoudlinnen en, wanneer het gemeubeld logies wordt verstrekt voor een periode van meer dan een week, de vervanging ervan tenminste eenmaal per week, en het dagelijks verschaffen van het ontbijt, door de exploitant van het logies of door een derde voor zijn rekening;’

Dit betekent dat principieel de vakantieverhuur aan btw onderworpen wordt vanaf 1 januari 2022. Vanaf 1 juli 2022 is er nog wel een vrijstellingsmogelijkheid in de regeling van de ‘deeleconomie’, maar dan enkel als de jaaromzet onder de 6.390 euro blijft en er enkel gebruik wordt gemaakt van een ‘erkend platform’.

Het is de bedoeling om de zuivere verhuur van onroerende goederen los te maken van het begrip ‘vakantieverhuur’ en deze laatste met btw te belasten. De termijn van drie maanden is bepaald om een onderscheid te maken met de ‘studentenkoten’.

Daardoor zijn bedoelde belastingplichtigen gehouden tot:

·        het uitreiken van een ontvangstbewijs aan de klanten (zgn. ‘leeuwtje’);

·        het bijhouden van een dagontvangstenboek.

Daar dergelijke verhuurders meestal werken met tussenpersonen kan dit in de praktijk wel tot moeilijkheden leiden. Denken we maar aan het geval dat een immobiliënkantoor alle materiële handelingen verricht die nodig zijn met betrekking tot een particuliere huurder, waarbij de eigenaar/verhuurder nooit de klant ziet.

Vermits het een handeling is die voorheen (voorafgaand aan het jaar 2022) vrijgesteld was door artikel 44 W.Btw en het nu aan btw onderworpen wordt, kan herziening in het voordeel worden verricht. Dit bij toepassing van artikel 21bis van het KB nr. 3.

Daarenboven is er eveneens mogelijkheid tot herziening van de voorheen niet-aftrekbare btw.

Het herzieningstijdvak van 15 jaar is van toepassing voor de volledig nieuwe gebouwen of 5 jaar voor gedane verbouwingen (25 jaar is enkel voor de onroerende verhuur onder de voorwaarden van artikel 44, § 3, 2°, d) W.Btw (verhuur met btw-optie).

Bv. Indien het volledig nieuwe gebouw in gebruik werd genomen in het jaar 2012, kan nog 5/15den van die btw in herziening (vak 62) gebracht worden.

De herziening is afhankelijk van de indiening bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert, van een inventaris van de op het tijdstip van de wijziging van het belastingregime nog niet gebruikte of verbruikte goederen en diensten.

Bedoeld document, alsook in voorkomend geval de staat van bedrijfsmiddelen die nog bruikbaar zijn, wordt opgemaakt in twee exemplaren, waarvan er een bestemd is voor het btw-controlekantoor. Het vermeldt op gedetailleerde wijze de goederen en diensten die nog in aanmerking komen voor de herziening, de datum en het nummer van de factuur van de aankoop of het invoerdocument, de maatstaf van heffing waarover ze met de btw werden belast en het te regulariseren bedrag.

Pas op voor de termijn en het bedrag van de herziening: De herziening gebeurt tot beloop van het passende bedrag door toerekening op het aan de Staat verschuldigde bedrag van de belasting in rooster 71 van kader VI van de periodieke aangifte beoogd door artikel 53, § 1, lid 1, 2° W.Btw. Wanneer het eindresultaat van deze toerekening een door de Staat verschuldigd bedrag is, wordt dat bedrag naar de volgende aangiftetijdvakken overgebracht tot passend beloop van rooster 71 van deze aangiften.

1 BS 31.2021.

2. Werking van de vrijstellingsregeling

2.1. Berekeningswijze van het beperkt omzetcijfer

De volgende handelingen moeten in aanmerking genomen worden bij de berekening van het beperkt omzetcijfer van 25.000 EUR:

·        de leveringen van goederen en de dienstverrichtingen die aan btw onderworpen zouden zijn als ze werden verricht door een belastingplichtige onderworpen aan de normale of aan de forfaitaire regeling;

·        de leveringen van goederen en de dienstverrichtingen die vrijgesteld zijn krachtens de artikelen 39 tot 42 W.Btw (uitvoer en aanverwante, intracommunautaire leveringen);

·        de handelingen met betrekking tot onroerende goederen, bedoeld in artikel 44, § 3, 1° en 2° W.Btw, tenzij ze het karakter van bijkomstige handelingen bezitten (belastbare onroerende verrichtingen);

·        de bank- en financiële verrichtingen bedoeld in artikel 44, § 3, 5° tot 11° W.Btw, tenzij ze het karakter van bijkomstige handelingen bezitten;

·        de verzekerings- en herverzekeringsverrichtingen bedoeld in artikel 44, § 3, 4° W.Btw tenzij ze het karakter van bijkomstige handelingen bezitten.

De volgende handelingen komen niet in aanmerking voor dezelfde berekening:

·        de overdracht van investeringsgoederen, lichamelijk of onlichamelijk;

·        de van de vrijstellingsregeling uitgesloten handelingen krachtens artikel 56bis, § 3 W.Btw (zie 1.4. Niet-bedoelde handelingen, hiervoor);

·        de handelingen die krachtens artikel 44, § 1 en § 2 W.Btw zijn vrijgesteld (deze verricht door geneesheren, rusthuizen, scholen, enz.);

·        de handelingen vrijgesteld door artikel 44, § 2bis W.Btw (zelfstandige groeperingen van personen);

·        de handelingen die krachtens artikel 44, § 3, 3° (de door de auteur of toondichter gesloten contracten voor uitgave van letterkundige werken of van kunstwerken), 12°, 13° en 14° (leveringen tegen de nominale waarde van postzegels, weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, universele postdiensten, …) W.Btw zijn vrijgesteld;

·        de handelingen verricht door landbouwondernemers onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling zoals bedoeld in artikel 57 W.Btw;

·        de handelingen die niet in België plaatsvinden (in het buitenland).

Wanneer eenzelfde belastingplichtige verscheidene economische werkzaamheden uitoefent (bv. boekhouding en het beheer van een verzekeringsportefeuille die niet als bijkomend wordt aangemerkt), moet er rekening worden gehouden met het totaalbedrag van de omzetcijfers gerealiseerd voor de verschillende werkzaamheden.

Er moet echter geen rekening worden gehouden met de ontvangsten als loontrekkende, evenmin als met deze afkomstig van het beheer van het privépatrimonium.

Wanneer verscheidene personen in onverdeeldheid of in vereniging (vennootschap) een beroepswerkzaamheid uitoefenen, moet er rekening worden gehouden met het globaal omzetcijfer van deze werkzaamheden die ze gezamenlijk realiseren.

Wanneer daarentegen echtgenoten een onderscheiden beroepswerkzaamheid uitoefenen (bv. man ruitenwasser en echtgenote naaister), wordt afzonderlijk rekening gehouden met het gerealiseerd omzetcijfer van ieder van hen, ongeacht hun huwelijksvoorwaarden.

Wanneer iemand de activiteit aanvangt in de loop van een kalenderjaar moet de vrijstellingsdrempel van 25.000 EUR verminderd worden naar ratio van het aantal verstreken kalenderdagen te rekenen vanaf 1 januari van het betreffende kalenderjaar tot de datum van aanvang van haar activiteit.

Inzake het ter beschikking stellen van stalling voor rijtuigen (garages of boxen) in de zin van artikel 18, § 1, lid 2, 8° W.Btw moet opgemerkt worden dat ieder die deze handeling uitoefent de hoedanigheid van belastingplichtige heeft en eventueel kan genieten van de onderhavige bijzondere vrijstellingsregeling. Het aantal stallingen dat in huur wordt gegeven heeft geen belang.

Voorbeeld

Jan, onderwijzer, is btw-belastingplichtige voor een aanvullende werkzaamheid. In de loop van het jaar 2015 zien zijn ontvangsten er als volgt uit:

Aard van de handelingen

Bedrag

Handelingen in aanmerking te nemen voor het bepalen van het omzetcijfer

Bijhouden van de boekhouding van een vriend, handelaar gevestigd in België

10.500

ja

10.500

Makelaarsloon ontvangen van een groothandelaar in speelgoed, gevestigd in België:

ingevolge een tussenkomst bij de verkoop aan een kleinhandelaar gevestigd:

     
 

·        in België

370

ja 

370

 

·        in Frankrijk

500

ja 

500

 

·        in Honduras

750

ja

750

Overdracht van een gebouw in oprichting, verkocht met btw als toevallige belastingplichtige

75.000

neen

 

Verkoop van een tweedehandse computer, die enkel gebruikt werd voor zijn belastbare werkzaamheid als belastingplichtige

250

neen

 

Salaris als onderwijzer

25.000

neen

 

Privélessen wiskunde gegeven aan leerlingen van de school waar hij les geeft

990

neen

 

Verkoop van aandelen verworven in gemeenschap met zijn echtgenote

3.700

neen (beheer van het privépatrimonium)

 

Verkoop aan een Turkse klant (uitvoer) van educatief speelgoed dat hij zelf vervaardigd heeft

2.500

ja

2.500

Fiscaal advies aan een in Duitsland gevestigde belastingplichtige

750

neen (handeling vindt plaats in het buitenland)

 

Toevallige verkoop van een nieuwe wagen aan een particulier gevestigd in Frankrijk alwaar de wagen zal worden ingeschreven

12.500

neen

 

Totaal in aanmerking te nemen

14.620

Jan kan bijgevolg genieten van de vrijstellingsregeling.

2.2. Aftrek

De belastingplichtige die onderworpen is aan de vrijstellingsregeling heeft geen recht op aftrek van btw die werd geheven op de goederen en diensten die ze gebruiken voor het verrichten van hun handelingen.

De wijziging van regeling (overgang van de vrijstellingsregeling naar een regeling met betaling van de belasting of omgekeerd) leidt noodzakelijkerwijs tot een teruggaaf van belasting of tot een herziening van de aftrek.

Voorbeeld

A begint zijn belastbare werkzaamheid op 1 juli 2014 en in functie van zijn exploitatie vooruitzichten wordt hij onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting.

Om zijn voorraad aan te leggen, koopt hij goederen die bestemd zijn voor doorverkoop:

Bedrag exclusief btw 5.000 EUR

Verschuldigde btw 21% 1.050 EUR

Totaal bedrag 6.050 EUR

Hij maakt allerhande kosten en koopt ook investeringsgoederen aan:

Bedrag exclusief btw 10.000 EUR

Verschuldigde btw 21% 2.100 EUR

Totaal bedrag 12.100 EUR

A mag noch de btw geheven bij de aankoop van de goederen, noch deze geheven bij de aankoop van de kosten of investeringsgoederen, in aftrek brengen.

2.3. Teruggaaf

Ook de oorzaken van teruggaaf, bedoeld in artikel 77, § 1 W.Btw, die betrekking hebben op uitgaande handelingen van de kleine onderneming, kunnen geen aanleiding geven tot teruggaaf.

Voor bepaalde inkomende handelingen kan een oorzaak van teruggaaf ingeroepen worden. Dit zou bv. het geval kunnen zijn voor intracommunautaire verwervingen, belast bij bestemming (artikel 77, § 1 W.Btw) en voor de invoer van goederen afkomstig uit niet EEG-Lidstaten (artikel 77bis, § 1 W.Btw).

De teruggaaf gebeurt overeenkomstig de artikelen 5, § 1, 83 en 9 KB nr. 4 (zie DEEL 9 Teruggaaf van belasting).

Ook wordt een teruggaaf voorzien wanneer de belastingplichtige ophoudt onderworpen te zijn aan de vrijstellingsregeling van belasting.

3. Verplichtingen van de kleine vrijgestelde belastingplichtige

Meer details over de verplichtingen kunnen teruggevonden worden in DEEL 10 Verplichtingen van de btw-belastingplichtige dat specifiek de verplichtingen behandelt.

3.1. Aangifte van aanvang, wijziging en stopzetting van werkzaamheid

De belastingplichtige die onderworpen is aan de vrijstellingsregeling van belasting moet de Btw-administratie in kennis stellen van de aanvang, de wijziging of de stopzetting van zijn werkzaamheid, bij toepassing van artikel 53, § 1, lid 2 W.Btw. Dit gebeurt in principe via de formulieren 604A, 604B en 604C.(zie 1.2. Aangifte van de aanvang van de economische activiteit, 1.3. Aangifte van wijziging van economische activiteit e-604B en 1.4. Aangifte van stopzetting van economische activiteit e-604C).

Het Europees Hof bevestigt de nationale wetgeving die voorziet in de verplichting voor iedere belastingplichtige om de aanvang van de economische activiteit aan te geven, aangezien het de verplichtingen opgelegd aan de belastingplichtigen in artikel 213, § 1 Btw-richtlijn concretiseert (zie in die zin HvJ, zaak C-263/11, arrest Redlihs, nr. 43).

In de mate waarin Hongarije geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 272, § 1, onder d) Btw-richtlijn, die toelaat aan de lidstaten om ontheffing te verlenen van de verplichting tot aangifte door de belastingplichtigen die genieten van de vrijstelling voor kleine ondernemingen, zou een nationale wetgeving die niet aan iedere belastingplichtige oplegt om de aanvang van de activiteit aan te geven niet in overeenstemming zijn met artikel 213, § 1 Btw-richtlijn1.

1 HvJ, 30 september 2015, zaak C-424/14, Beschikking Balogh.

3.2. Facturatie

Wanneer de kleine vrijgestelde onderneming handelingen verricht met personen, andere dan natuurlijke personen die de handelingen bestemmen voor hun privégebruik, of voor de handelingen waarvoor de ontheffing van de factureringsplicht niet geldt, moet zij facturen uitreiken ingevolge artikel 53, § 2, lid 1 W.Btw en artikel 1 KB nr. 1.

Nochtans mogen de facturen of de als zodanig geldende stukken op geen enkele wijze de belasting vermelden, aangezien deze stukken geen enkel recht op aftrek verlenen. De vermelding moet aangebracht worden: ‘Bijzondere vrijstellingsregeling kleine ondernemingen’.

Verder moeten alle noodzakelijke vermeldingen op de factuur aangebracht worden, zoals voorzien in artikel 5, § 1 KB nr. 1, met uitzondering evenwel van de in de punt en 8° tot 10°ter van ditzelfde artikel opgenomen bepalingen.

Indien alle in artikel 13, lid 1 KB nr. 1 opgenomen voorwaarden vervuld zijn, mag de belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting een vereenvoudigde factuur uitreiken die de in artikel 13, lid 1 KB nr. 1 opgenomen vermeldingen bevat.

De uitgereikte facturen moeten bewaard en genummerd worden, in welk geval er vrijstelling is van het houden van een boek voor uitgaande facturen.

De ontvangen facturen moeten in chronologische volgorde bewaard en genummerd worden, waardoor er vrijstelling is van het houden van een inkomend factuurboek.

Eventueel moeten er btw-bonnetjes (rekeningen of ontvangstbewijzen) uitgereikt worden voor:

·        Indien de belastingplichtige personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en kampeerauto’s wast (car-wash);

·        Het verstrekken van maaltijden en dranken die bij die maaltijden worden verbruikt in het kader van restaurant- en cateringdensten (doordat het totaal jaarlijkse omzetcijfer beperkt is tot 25.000 euro is de kleine onderneming die de vrijstellingsregeling geniet, niet beoogd door het geregistreerd kassasysteem).

3.3. Factuurboeken en boek bedoeld in artikel 14, § 5 KB nr. 1

De aan de vrijstellingsregeling onderworpen kleine onderneming is ontheven van het houden van een inkomend en een uitgaand factuurboek, voor zover ze de ontvangen facturen en stukken en de dubbels van de uitgereikte facturen en stukken bewaart volgens een ononderbroken reeks volgnummers, toegekend bij hun ontvangst, hun uitreiking of bij het opmaken ervan, dit bij toepassing van artikel 14, § 4 KB nr. 1.

Als hij gebruikmaakt van deze ontheffing moet hij eventueel wel het boek houden, waarin de handelingen worden ingeschreven waarvoor hijzelf gehouden is tot betaling van de aan de schatkist (zie artikel 14, § 5 KB nr. 1, zoals omschreven in 1.19.4. Het dagboek van ontvangsten en het centralisatieboek).

In dit boek worden de facturen en stukken ingeschreven met betrekking tot:

·        intracommunautaire verwervingen die belastbaar zijn in België bij toepassing van artikel 51, § 1, 2° W.Btw;

·        handelingen waarvoor de aan de vrijstellingsregeling van belasting onderworpen belastingplichtige optreedt als ontvanger van de dienst, en waarbij hij ertoe gehouden is de belasting te betalen krachtens artikel 51, § 2, lid 1, 1°, 2° en 6° W.Btw;

·        handelingen waarvoor de aan de vrijstellingsregeling van belasting onderworpen belastingplichtige optreedt als medecontractant van de niet in België gevestigde belastingplichtige en waarbij hij ertoe gehouden is de belasting te betalen overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 KB nr. 31 (als de btw door de medecontractant voldaan wordt wanneer een buitenlandse belastingplichtige geen aansprakelijk vertegenwoordiger in België heeft).

3.4. Dagontvangstenboek

De ontvangsten moeten globaal van dag tot dag worden ingeschreven in het dagontvangstenboek. Evenwel is een afzonderlijke inschrijving, met vermelding van de aard van de verkochte goederen, noodzakelijk voor de ontvangsten, voortkomende van de leveringen van goederen waarvan de prijs, per in de handel gebruikelijke eenheid, meer bedraagt dan 250 EUR.

Deze afzonderlijke inschrijving mag worden vervangen door een dagelijkse globale inschrijving wanneer de verantwoordingsstukken die opgesteld moeten worden, benevens de ontvangst, de aard van de verkochte goederen nauwkeurig vermelden.

Op die manier kan de evolutie van het omzetcijfer gevolgd worden, terwijl de Administratie kan nagaan of de kleine onderneming terecht geniet van de vrijstellingsregeling van belasting.

In de praktijk mag het kasboek op zulke wijze worden aangepast dat het eveneens dienst doet als dagontvangstenboek waarin, samen met de nodige vermeldingen, zowel de ontvangsten van de gefactureerde handelingen als deze waarvoor gebruik wordt gemaakt van de ontheffing van de factureringsplicht worden ingeschreven.

3.5. Tabel van de bedrijfsmiddelen

Teneinde de bedrijfsmiddelen te kunnen volgen gedurende vijf of vijftien jaar moet de kleine onderneming een tabel van de bedrijfsmiddelen houden. Deze tabel moet bevatten:

·        de aard en benaming van het goed;

·        de datum en het nummer van de aankoopfactuur of het invoerdocument;

·        de datum van de aankoop en de datum van de ingebruikname van het goed;

·        de prijs, exclusief btw, of de waarde van het goed;

·        het bedrag van de betaalde btw.

Er moet geen afzonderlijke tabel worden gehouden als alle voormelde elementen teruggevonden kunnen worden in de afschrijvingstabellen die gehouden moeten worden inzake inkomstenbelastingen.

3.6. Jaarlijkse opgave van de afnemers-belastingplichtigen en jaarlijkse aangifte van het omzetcijfer

Vóór 31 maart van ieder jaar moet de aan de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen onderworpen belastingplichtige bij het bevoegde team KMO waaronder hij ressorteert, een opgave indienen waarin, voor elke afnemer-belastingplichtige waaraan hij goederen heeft geleverd of diensten heeft verstrekt voor tenminste 250 EUR, volgende gegevens worden opgenomen:

·        het btw-identificatienummer van de afnemer;

·        het totaal bedrag van de aan deze afnemer in de loop van het vorige kalenderjaar geleverde goederen en diensten (zie 1.21. Jaarlijkse listing van belastingplichtige klanten – Binnenlandse verrichtingen – Regeling vanaf 1 januari 2010).

Te dien einde moet hij klantenrekeningen bijhouden. Deze klantenrekeningen zijn aan geen enkele vormvoorwaarde onderworpen. De Administratie aanvaardt elke manier welke toelaat te voldoen aan de verplichting om de jaarlijkse opgave op te stellen.

Bovendien zijn de kleine ondernemingen met vrijstellingsregeling gehouden op 31 december van het jaar waarop bovengenoemde opgave betrekking heeft, deze opgave aan te vullen met een verklaring die melding maakt van:

1.      het bedrag van het omzetcijfer gerealiseerd in de loop van het kalenderjaar waarop deze lijst betrekking heeft;

2.     Als zij haar activiteit heeft aangevangen tijdens dat jaar moeten zij tevens opgeven gedurende welk tijdvak zij die werkzaamheid heeft uitgeoefend1.

Deze gegevens maken het voorwerp uit van één formulier.

De indiening van deze opgave op elektronische wijze is niet verplicht, maar de kleine vrijgestelde onderneming mag opteren om de opgave elektronisch in te dienen.

Volgens een mededeling van 6 september 2016 van de FOD Financiën moet een kleine vrijgestelde onderneming niet langer een jaarlijkse lijst van belastingplichtige afnemers indienen als de klantenlisting een nihillisting is.

Dit is het geval als de klanten ofwel geen Belgisch btw-nummer hebben, of de jaarlijkse omzet per klant met een Belgisch btw-nummer niet meer dan 250 EUR bedraagt.

Deze regeling geldt vanaf de klantenlistings voor 2016, waarbij de activiteit niet werd stopgezet gedurende de eerste zes maanden van 2016.

Daartoe werd het artikel 7 van het KB van 28.06.2019 gepubliceerd (BS, 12.07.2019), dat het artikel 4 van het KB nr. 19 van 29.06.2014 aangepast, Er werd een nieuwe paragraaf 2 in het vermeld artikel 4 ingelast die bepaalt dat alle belastingplichtigen op wie de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, zoals bedoeld in artikel 56bis W.Btw, van toepassing is en die krachtens artikel 53quinquies, derde lid W.Btw ervan ontheven zijn de jaarlijkse lijst van de belastingplichtige afnemers in te dienen, er niet meer toe gehouden zijn het bedrag van hun omzet aan die Administratie mede te delen.

Maar: de kleine onderneming moet nog altijd een klantenlisting indienen wanneer de klantenlisting geen ‘nihil’-klantenlisting is.

1 Aanpassing artikel 10 KB nr. 19 door artikel 1 Wet van 12 juni 2008 (BS, 19 juni 2008).

3.7. Mededeling van het btw-identificatienummer

De kleine vrijgestelde onderneming is in principe (zie uitzondering hierna) gehouden tot het meedelen aan haar leveranciers en klanten van het BE-identificatienummer, dat te vermelden is op alle contracten, facturen, bestelbons …

Evenwel, wanneer zij intracommunautaire verwervingen van goederen verricht mag zij haar identificatienummer aan haar leveranciers slechts meedelen als zij vooraf een verklaring van drempeloverschrijding heeft gedaan of zij de optie heeft uitgeoefend om haar intracommunautaire verwervingen aan de belasting te onderwerpen.

De onderneming wordt geacht automatisch te hebben gekozen voor de belastingheffing van al haar intracommunautaire verwervingen van goederen zodra zij haar identificatienummer voorafgegaan door de letters ‘BE’ meedeelt aan haar leverancier bij de intracommunautaire aankoop van een goed (zie artikel 25ter, § 1, lid 2, 2°, lid 4 W.Btw).

Door de Wet van 30 juli 2018 houdende diverse bepalingen inzake de btw, wordt een nieuwe beperking inzake de mededeling van het btw-identificatienummer ingevoerd via artikel 53quater, § 1 W.Btw (invoeging tussen het eerste en het tweede lid):

‘In afwijking van het eerste lid, mogen de belastingplichtigen bedoeld in de artikelen 56bis en 57, hun btw-identificatienummer niet meedelen aan hun dienstverrichters die gevestigd zijn in België en die een werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2 of een daarmee gelijkgestelde handeling verrichten. Wanneer de belastingplichtige bedoeld in artikel 56bis of 57 zijn btw-identificatienummer meedeelt, is de dienstverrichter, behoudens samenspanning tussen de partijen, ontlast van de aansprakelijkheid voor de voldoening van de belasting.’

De bepaling treedt in werking op 1 januari 2019.

Dit betekent bijgevolg dat de kleine ondernemingen – die niet gehouden zijn tot indiening van periodieke aangiften – die hun btw-registratienummer mededelen aan degene die voor hen werken in onroerende staat uitvoert, deze laatste ontlasten van de aansprakelijkheid voor het voldoen van de btw. De aannemer, die de werken in onroerende staat uitvoert en een btw-registratienummer medegedeeld krijgt van zijn klant, kan immers niet weten of dit een belastingplichtige is die gehouden is tot indiening van periodieke aangiften of niet. Behoudens samenspanning tussen de partijen wordt hij bijgevolg ontslagen van zijn aansprakelijkheid voor het voldoen van de btw op de handeling indien hij een btw-registratienummer medegedeeld krijgt van zijn klant.

Als de kleine onderneming ondanks dit verbod toch haar btw-identificatienummer meedeelt en de aannemer voor deze dienstverrichting geen btw in rekening brengt, zal de Administratie zich rechtstreeks tot de kleine onderneming wenden om de btw in te vorderen.

3.8. Btw-opgave van de intracommunautaire handelingen

Er wordt tevens verwezen naar 4. Intracommunautaire handelingen, hierna.

De belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling moet, in voorkomend geval, een opgave van zijn intracommunautaire handelingen indienen (diensten beoogd door de algemene regel van de plaats van vestiging van de afnemer en die niet zijn vrijgesteld in de lidstaat van de afnemer).

De belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling is niet gehouden deze lijst op elektronische wijze in te dienen maar kan hier steeds voor opteren.

3.9. Bijzondere aangifte

De belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling moet een bijzondere aangifte, bedoeld in artikel 53ter W.Btw, indienen uiterlijk de twintigste dag van de maand die volgt op het kalenderkwartaal waarin hij een goed of een dienst heeft ontvangen waarvoor hij schuldenaar is van de btw.

3.10. Verbod tot mededeling btw-nummer aan aannemer bij werken in onroerende staat

Er werd een lid ingevoegd in artikel 53quater, § 1 W.Btw1 als volgt:

‘In afwijking van het eerste lid, mogen de belastingplichtigen bedoeld in de artikelen 56bis en 57, hun btw-identificatienummer niet meedelen aan hun dienstverrichters die gevestigd zijn in België en die een werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2 of een daarmee gelijkgestelde handeling verrichten. Wanneer de belastingplichtige bedoeld in artikel 56bis of 57 zijn btw-identificatienummer meedeelt, is de dienstverrichter, behoudens samenspanning tussen de partijen, ontlast van de aansprakelijkheid voor de voldoening van de belasting.’

Voor aannemers die werk in onroerende staat verrichten voor belastingplichtigen die geen periodieke btw-aangiften indienen, is de situatie niet altijd duidelijk. Om de toepassing van de verlegging van de heffing voor de aannemers te vergemakkelijken, wordt voorzien in een verbod voor vrijgestelde kleine ondernemingen om hun btw-identificatienummer mede te delen aan hun aannemer.

Indien de kleine vrijgestelde onderneming toch het btw-identificatienummer zou mededelen, zal de aannemer er onterecht van uitgaan dat de afnemer de verlegging van heffing kan toepassen en bijgevolg geen btw aanrekenen. In dat geval is de aannemer ontslagen van de aansprakelijkheid om de verschuldigde btw te voldoen.

1 § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 7 wet 30 juli 2018, BS, 10 augustus 2018; err., BS,28 augustus 2018, inwerkingtreding: 1 oktober 2018 (art. 18).

4. Intracommunautaire handelingen

4.1. Algemeen overzicht

Een intracommunautaire handeling houdt in dat een goed fysisch verplaatst wordt van het grondgebied van de ene lidstaat naar een andere lidstaat. Ze bestaat uit twee onderscheiden fasen:

·        de levering in de lidstaat van vertrek, die vrijgesteld wordt;

·        de verwerving in de lidstaat van aankomst, die daar belast wordt.

Bijgevolg onderscheiden we twee gevallen:

·        de vrijgestelde belastingplichtige handelt in de hoedanigheid van koper (4.2. De vrijgestelde belastingplichtige handelt in de hoedanigheid van koper);

·        de vrijgestelde belastingplichtige handelt in de hoedanigheid van verkoper (4.3. De vrijgestelde belastingplichtige handelt in hoedanigheid van verkoper).

4.2. De vrijgestelde belastingplichtige handelt in de hoedanigheid van koper

Zodra de koper een belastingplichtige is of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, wordt de btw in principe betaald via de regeling van de intracommunautaire verwerving.

Nochtans zullen de intracommunautaire verwervingen, die betrekking hebben op andere goederen dan nieuwe vervoermiddelen of accijnsproducten, verricht door vrijgestelde belastingplichtigen niet onderworpen zijn aan de belasting in België voor zover het bedrag hiervan gedurende het lopende kalenderjaar of het vorige kalenderjaar niet hoger is dan 11.200 EUR, bij toepassing van artikel 25ter, § 1, lid 2, 2° lid 1, b en c) W.Btw. De hier bedoelde vrijgestelde belastingplichtige kan nochtans opteren voor de belastingheffing van zijn intracommunautaire verwervingen, zelfs als hij het voornoemde bedrag niet bereikt.

4.2.1. De vrijgestelde belastingplichtige opteert niet voor de belastingheffing ‘bij bestemming’ en het bedrag van de intracommunautaire verwervingen is niet hoger dan 11.200 EUR

De intracommunautaire verwervingen, die betrekking hebben op andere goederen dan nieuwe vervoermiddelen of accijnsproducten, verricht door een belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, zijn niet onderworpen aan de btw in België voor zover het jaarlijks globaal bedrag hiervan niet hoger is dan 11.200 EUR.

Om na te gaan of de drempel overschreden is, moet worden nagegaan:

·        of, gedurende het jaar voorafgaand aan het lopende kalenderjaar, hij aankopen heeft verricht in andere Lidstaten voor een bedrag (excl. btw) hoger dan 11.200 EUR; in het bevestigend geval zullen al zijn intracommunautaire verwervingen vanaf de eerste aankoop in het volgende kalenderjaar belast worden in België;

·        of, niettegenstaande de drempel van 11.200 EUR gedurende het vorig kalenderjaar niet werd overschreden, hij deze drempel gedurende het lopende kalenderjaar door een nieuwe intracommunautaire verwerving overschrijdt; vanaf dat ogenblik moet hij in dat geval deze nieuwe intracommunautaire verwerving en alle latere verwervingen in België aan de belasting onderwerpen.

Bovendien moet de overschrijding van de drempel worden berekend rekening houdende met alle aankopen verricht in andere Lidstaten van de gemeenschap waarvoor de btw verschuldigd en betaald is in de lidstaat van oorsprong der goederen, met uitzondering van deze welke in de andere lidstaat het voorwerp uitmaakten van leveringen:

·        die vallen onder de regeling verkopen op afstand (belastbaar op de plaats van aankomst);

·        die vallen onder de regeling van goederen die een installatie of een montage vereisen (belastbaar op de plaats van installatie of montage van de goederen);

·        die betrekking hebben op nieuwe vervoermiddelen (steeds belastbaar in het land van bestemming);

·        die betrekking hebben op accijnsproducten (steeds belastbaar in de lidstaat van bestemming, behalve als de in de andere lidstaat gevestigde leverancier zelf een vrijgestelde belastingplichtige is).

Iedere overschrijding van de drempel van 11 200 EUR verplicht de vrijgestelde belastingplichtige:

·        vooraleer de eerste intracommunautaire verwerving te verrichten die aanleiding geeft tot het overschrijden van die drempel, een verklaring van het overschrijden van die drempel in te dienen op het bevoegde team KMO waaronder hij ressorteert, bij toepassing van artikel 53bis, § 1 W.Btw en artikel 4, § 1 KB nr. 10;

·        een bijzondere aangifte in te dienen van al de intracommunautaire verwervingen die hij in de loop van een kalenderkwartaal heeft verricht, bij toepassing van artikel 53ter, 1° W.Btw;

·        de belasting die uit deze bijzondere aangifte blijkt te voldoen binnen de termijn voorzien voor het indienen van deze aangifte, bij toepassing van artikel 53ter, 2° W.Btw;

·        zijn BE-identificatienummer mede te delen aan zijn leverancier.

Indien de belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling de drempel van 11.200 EUR nog niet heeft bereikt en wenst te genieten van het belastingstelsel met betaling van de btw in de lidstaat van vertrek dan mag hij op geen enkel stuk (bestelbon, enz.) hetwelk hij meedeelt aan zijn leverancier gevestigd in een andere lidstaat, zijn btw-identificatienummer vermelden. De vermelding van zijn btw-identificatienummer doet vermoeden dat hij geopteerd heeft voor het stelsel van de belastingheffing van de intracommunautaire verwerving, met als gevolg dat hij de btw zal moeten voldoen in België: zie artikel 25ter, § 1, lid 2, 2°, lid 4 W.Btw.

Voorbeeld

Een schoonheidsspecialiste onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting, koopt in 2015 de volgende goederen:

1.      op 15 januari koopt ze in Frankrijk schoonheidsproducten voor een bedrag van 1.250 EUR.

=> de verschuldigde btw dient te worden betaald in Frankrijk door de leverancier tegen het in deze lidstaat van kracht zijnde btw-tarief.

2.      op 20 april levert een in Duitsland gevestigde leverancier haar een massageapparaat voor een prijs van 6.200 EUR.

=> de verschuldigde btw wordt betaald in Duitsland door de leverancier tegen het in deze lidstaat van kracht zijnde btw-tarief, behalve indien, in hoofde van de verkoper, het een verkoop op afstand betreft. In dit geval is de Belgische btw verschuldigd maar deze wordt door de leverancier zelf aan de Schatkist betaald.

4.2.2. Het bedrag van de intracommunautaire verwervingen overschrijdt de drempel van 11.200 EUR

Als hij niet geopteerd heeft voor de belasting ‘bij bestemming’ voor al zijn intracommunautaire verwervingen, is de kleine vrijgestelde ondernemer gehouden jaarlijks, vooraleer de eerste intracommunautaire verwerving van goederen te verrichten waardoor de drempel van 11.200 EUR overschreden wordt, een verklaring van het overschrijden van die drempel in te dienen, bij toepassing van artikel 53bis, § 1 en artikel 4, § 1 KB nr. 10.

Bovendien houdt de overschrijding van de drempel van 11.200 EUR voor de kleine vrijgestelde onderneming de verplichting in een bijzondere aangifte in te dienen voor al de intracommunautaire verwervingen die hij verricht heeft tijdens een kalenderkwartaal, evenals de belasting te betalen binnen de termijn voorzien voor het indienen van deze aangifte, dit bij toepassing van artikel 53ter W.Btw. Geen bijzondere aangifte moet worden ingediend wanneer gedurende een kalenderkwartaal geen enkele intracommunautaire verwerving werd verricht.

Wanneer hij gedurende een kalenderkwartaal geen enkele intracommunautaire verwerving heeft verricht, moet deze bijzondere aangifte niet worden ingediend.

Hij moet tevens zijn btw-identificatienummer aan zijn leverancier meedelen.

Bij overschrijding van de drempel van 11.200 EUR gedurende een kalenderjaar, wordt de regeling van belasting ‘bij bestemming’ automatisch toegepast vanaf de dag van de overschrijding van de drempel en dit tot 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin de drempel werd overschreden (artikel 50, § 1, lid 3 W.Btw).

Voorbeeld

Een aan de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen onderworpen belastingplichtige koopt in 2015 aan:

1.      op 15 januari: goederen in Frankrijk voor 1.000 EUR; de Franse btw is van toepassing;

2.      op 20 april: een bedrijfsmiddel in Duitsland voor 6.250 EUR; de Duitse btw is van toepassing, behalve als het voor de verkoper een verkoop op afstand betreft;

3.      op 5 oktober: goederen in Frankrijk voor 1.500 EUR; de Franse btw is van toepassing;

4.      op 13 oktober: een P.C. in Nederland voor 2.000 EUR; de Nederlandse btw is van toepassing;

5.      op 1 december: een bedrijfsmiddel in Duitsland voor 2.500 EUR. Voor deze aankoop kan niet meer genoten worden van de belastingheffing in het land van vertrek van de goederen.

Daar de drempel van 11.200 EUR overschreden wordt, moet het bevoegde team KMO waaronder geressorteerd wordt in kennis gesteld worden van het totaal bedrag van de al verrichte intracommunautaire verwervingen. Voor deze laatste verwerving moet een bijzondere aangifte ingediend worden, met betaling van de verschuldigde btw, terwijl tevens het btw-identificatienummer aan de leverancier moet medegedeeld worden.

Alle intracommunautaire verwervingen, verricht in het jaar 2016, zullen belast worden ‘bij bestemming’ via de indiening van bijzondere aangiften.

4.2.3. Optie voor de belastingheffing ‘bij bestemming’ voor de intracommunautaire verwervingen

De kleine vrijgestelde ondernemingen kunnen opteren om voor alle intracommunautaire verwervingen de Belgische btw te voldoen. Deze optie moet worden ingediend bij het bevoegde team KMO waaronder de belastingplichtige ressorteert en heeft uitwerking vanaf de datum van de indiening tot 31 december van het tweede jaar dat op deze datum volgt.

De belastingheffing bij bestemming houdt voor de vrijgestelde belastingplichtige de verplichting in een bijzondere aangifte in te dienen voor al de gedurende een kalenderkwartaal verrichte intracommunautaire verwervingen en de belasting te betalen binnen de termijn voorzien voor het indienen van deze aangifte.

De optie houdt tevens in dat onderhavige belastingplichtige zijn btw-identificatienummer aan zijn leveranciers moet meedelen.

In de onderstelling dat, in het voorbeeld onder 4.2.2. Het bedrag van de intracommunautaire verwervingen overschrijdt de drempel van 11.200 EUR de kleine vrijgestelde belastingplichtige zou geopteerd hebben voor belastingheffing in België in januari 2015, zouden de verplichtingen als volgt zijn:

·        uiterlijk op 20 april 2015: indiening van de bijzondere aangifte en betaling btw;

·        uiterlijk op 20 juli 2015: indiening van de bijzondere aangifte en betaling btw;

·        geen bijzondere aangifte op 20 oktober 2015, aangezien er geen verrichtingen waren;

·        uiterlijk op 20 januari 2016: indiening van de bijzondere aangifte en betaling van btw.

Alle verrichte intracommunautaire verwervingen tot 31 december 2017 zullen, tengevolge van de optie uitgeoefend in januari 2015, belast worden in België.

4.2.4. Bijzondere gevallen

4.2.4.1. Intracommunautaire verwerving van goederen onder bezwarende titel door een in België gevestigde vrijgestelde belastingplichtige, wanneer medecontractant, gevestigd in een andere lidstaat:

·        een niet-belastingplichtige is: noch de verkoop noch de intracommunautaire verwerving is belastbaar met btw;

·        een belastingplichtige is die in zijn land onderworpen is aan een vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, vergelijkbaar met die in België (zie artikel 282 tot 292 Richtlijn 2006/112/EG): hij verkoopt een goed ‘inclusief voorbelasting’ en de intracommunautaire verwerving van dit goed is niet aan btw onderworpen;

·        een landbouwondernemer is die als zodanig optreedt en die onderworpen is aan de bijzondere landbouwregeling (zie artikel 295 tot 305 Richtlijn 2006/112/EG): de intracommunautaire verwerving is aan btw onderworpen als de drempel van 11.200 EUR wordt overschreden of als de vrijgestelde belastingplichtige geopteerd heeft voor de belastingheffing in België. De schatkist van de andere lidstaat kent aan de vrijgestelde belastingplichtige de teruggaaf toe van het bedrag van de forfaitaire compensatie die hij aan de landbouwer heeft betaald.

De intracommunautaire verwerving is niet aan btw onderworpen als de drempel van 11.200°EUR niet werd overschreden of als de vrijgestelde belastingplichtige niet heeft geopteerd voor belastingheffing in het land van bestemming. De vrijgestelde belastingplichtige betaalt het bedrag van de forfaitaire compensatie aan de landbouwer onderworpen aan de bijzondere landbouwregeling, maar heeft geen recht op teruggaaf;

·        een belastingplichtige is die als zodanig optreedt en onderworpen is aan een vrijstellingsregeling die vergelijkbaar is met de regeling voorzien in België door artikel 44 W.Btw (vrijstellingsregeling voorzien in de artikelen 132 tot 137 Richtlijn 2006/112/EG): als de drempel van 11.200 EUR niet wordt overschreden en er geen optie werd verricht voor belastingheffing bij bestemming, is er geen btw verschuldigd in België en de btw in het land van oorsprong is slechts verschuldigd wanneer de wetgeving van deze andere lidstaat hierin voorziet.

Wordt de drempel van 11.200 EUR wel overschreden, of werd geopteerd voor belastingheffing in België, dan zal de intracommunautaire verwerving moeten voorkomen in de bijzondere in te dienen aangifte. Nochtans, aangezien er geen enkele btw zou verschuldigd zijn als hij het goed in België had aangekocht, is deze intracommunautaire verwerving vrijgesteld van de btw krachtens artikel 40, § 1, 1°, a W.Btw. Deze handeling moet, bij wijze van tolerantie, niet worden opgenomen in de bijzondere btw-aangifte.

4.2.4.2. Intracommunautaire verwerving van minerale oliën, alcohol en alcoholische dranken

Artikel 58, § 1bis W.Btw en het KB nr. 51 voeren een vereenvoudigde regeling in voor de intracommunautaire verwerving van deze producten, die inzake accijnzen al tot verbruik zijn uitgeslagen in een andere lidstaat, verricht door, o.m., de kleine vrijgestelde belastingplichtigen, die de drempel van 11.200 EUR voor andere goederen niet hebben overschreden of niet hebben geopteerd voor de belastingheffing bij bestemming.

Voor deze belastingplichtigen wordt de Belgische btw die verschuldigd is ingevolge intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten andere dan tabaksfabrikaten, betaald op hetzelfde tijdstip als de accijns of de controleretributie en, in voorkomend geval, iedere andere indirecte belasting, aan de ontvanger van de accijns waaronder ze ressorteren.

De aangifte ten verbruik in België op het stuk van de accijns geldt als aangifte voor de betaling van de btw.

In de praktijk moet de kleine vrijgestelde onderneming, voorafgaand aan de verzending van bedoelde producten, de betaling van de accijns verzekeren door storting van een waarborg aan de ontvanger van de accijns waaronder hij ressorteert.

Bij ontvangst van de goederen zal deze ontvanger tegelijkertijd de accijns en de btw heffen met betrekking tot de intracommunautaire verwerving. Hij zal tevens het begeleidingsdocument van de goederen viseren.

Wanneer, na het tijdstip waarop in België de intracommunautaire verwerving plaatsvindt, de aannemer teruggaaf verkrijgt van de accijns voldaan in de lidstaat van vertrek van de verzending van de goederen, wordt de maatstaf van heffing van de btw dienovereenkomstig verlaagd.

Dientengevolge kan de teveel betaalde btw het voorwerp uitmaken van een aanvraag om teruggaaf bij de bevoegde ambtenaar met ten minste een titel van attaché aangeduid door de administrateur-generaal van de douane en accijnzen (voorheen: ontvanger van de accijns) die de waarborg heeft geïnd, zodra aan deze laatste het bewijs wordt geleverd van de teruggaaf van de accijns voldaan in de lidstaat van vertrek alsmede van de betaling van de Belgische btw.

De schriftelijke aanvraag om teruggaaf moet worden ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar na dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan te rekenen vanaf het tijdstip waarop de vordering tot teruggaaf is ontstaan en moet minstens 7,00 EUR (artikel 12, § 2 KB nr. 4) bedragen.

4.2.4.3. Intracommunautaire verwerving van tabaksfabrikaten

De btw moet worden betaald op hetzelfde tijdstip als de accijns bij de ontvanger van het accijnskantoor bevoegd voor deze materie, bij toepassing van artikel 58, § 1 W.Btw. De betaling van deze belastingen laat de ontvanger toe de fiscale bandjes af te leveren.

4.3. De vrijgestelde belastingplichtige handelt in hoedanigheid van verkoper

Voor leveringen door kleine vrijgestelde ondernemingen is de vrijstelling voorzien voor intracommunautaire leveringen van goederen niet van toepassing, bij toepassing van artikel 39bis, lid 1, 1° W.Btw. De kleine vrijgestelde belastingplichtigen leveren steeds ‘alle belasting inbegrepen’ ongeacht de hoedanigheid van de afnemer en de lidstaat van bestemming.

Het voorgaande geldt niet bij intracommunautaire leveringen van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, lid 1, 2° W.Btw, onder de voorwaarden voorzien in artikel 39bis W.Btw, aangezien dergelijke leveringen steeds belast worden bij bestemming en een bijzondere regeling volgen.

4.4. De aan de vrijstellingsregeling onderworpen belastingplichtige handelt in de hoedanigheid van afnemer van een dienst die wordt verricht door een belastingplichtige die niet in België is gevestigd

Wanneer een belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling een dienst afneemt, die voor hem wordt verricht door een niet in België gevestigde belastingplichtige, en die geacht wordt plaats te vinden in België overeenkomstig artikel 21, § 2 W.Btw, is de belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling schuldenaar van de belasting overeenkomstig artikel 51, § 2, lid 1, 1° W.Btw.

De belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling dient de btw over de dienstverrichting te voldoen via een bijzondere aangifte in de zin van artikel 53ter W.Btw.

Voorbeeld

Een in België gevestigde belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling doet voor een advies beroep op een consultant die in Duitsland is gevestigd. Het advies wordt verstrekt op 15 januari 2015. De consultant rekent voor zijn diensten 500,00 EUR aan (exclusief btw).

De Duitse dienstverrichter brengt geen btw in rekening aan de kleine onderneming, omdat zijn dienst geacht wordt in België plaats te vinden (de lidstaat waar de ontvanger van de dienst is gevestigd). Bijgevolg is de Belgische btw opeisbaar.

De belastingplichtige onderworpen aan de vrijstellingsregeling dient zijn btw-identificatienummer mee te delen aan de consultant, de Belgische btw op te nemen in de bijzondere btw-aangifte van het 1ste kwartaal van 2015 en deze btw door te storten aan de Belgische Schatkist.

4.5. Het verrichten van een dienst door een belastingplichtige die onderworpen is aan de vrijstellingsregeling aan een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige

Wanneer de belastingplichtige onderworpen is aan de vrijstellingsregeling en een dienst verricht voor een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige die, overeenkomstig artikel 21, § 2 W.Btw, plaatsvindt waar de ontvanger is gevestigd en deze ontvanger in zijn lidstaat van vestiging schuldenaar is van de belasting, dient hij het totale bedrag van de door hem verrichte dienst op te nemen in de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, met vermelding van code ‘S’ (zie artikel 53sexies, § 1, 3° W.Btw). Wanneer de dienst vrijgesteld zou zijn in de lidstaat van de ontvanger, mag die niet in de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen worden opgenomen.

5. Wijziging van de belastingregeling

5.1. Overgang vrijstellingsregeling naar normale regeling

Door het feit dat er vanaf 01.01.2022 geen nieuwe forfaitaire belastingplichtigen mogen bijkomen en het stelsel vanaf die datum niet meer wordt toegekend is het nummer hierna niet meer van toepassing vanaf het jaar 2022, wat de overgang naar de forfaitaire regeling betreft.

5.1.1. Principe

Indien, ten gevolge van de stijging van zijn omzetcijfer, de belastingplichtige, onderworpen aan de vrijstellingsregeling, het plafond van 25.000 EUR overschrijdt, moet hij het bevoegde Team Beheer KMO daarvan in kennis stellen bij aangetekende brief. Hij wordt alsdan onderworpen aan de normale regeling van de belasting.

Bij uitzonderlijke overschrijding van het omzetplafond behoudt hij ingevolge een administratieve toegeving het voordeel van de vrijstelling wanneer het bedrag van het omzetcijfer, in de loop van een kalenderjaar, niet hoger is dan 27.500 EUR (maximale verhoging van het omzetcijfer met 10%). Evenwel is deze toegeving enkel mogelijk als de overschrijding uitzonderlijk is en maximaal 10% bedraagt.

De belastingplichtige zal, uitgezonderd de hiervoor vermelde toegeving, bij overschrijding worden onderworpen aan de normale regeling vanaf de eerste handeling waarvoor het omzetplafond van 25.000 EUR werd overschreden. De belastingregeling moet zo spoedig als mogelijk worden gewijzigd en een regularisatie zal moeten worden uitgevoerd vanaf de eerste handeling waarbij de drempel wordt overschreden. Deze handeling zal in haar geheel moeten worden belast.

Wanneer de belastingplichtige heeft nagelaten de Administratie in kennis te stellen van de belastingregeling waarvoor hij wenst te opteren, wordt hij automatisch aan de normale regeling van de belasting onderworpen.

5.1.2. Recht op teruggaaf

In dit geval kan de belastingplichtige teruggaaf verkrijgen van de btw geheven:

1.      van de andere goederen dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt bij de wijziging van belastingregeling;

2.     van de bedrijfsmiddelen die bij de wijziging nog bestaan, voor zover die goederen nog bruikbaar zijn en het herzieningstijdvak bepaald bij artikel 48, § 2 W.Btw, of ter uitvoering ervan, niet is verstreken.

De teruggaaf is onderworpen aan de indiening bij het bevoegde team KMO, binnen de drie maanden vanaf de wijziging van belastingregeling, van twee exemplaren van de gedetailleerde inventaris van de voorraad en een staat van bedrijfsmiddelen. Een derde exemplaar wordt door de belastingplichtige bewaard.

Op gedetailleerde wijze moet vermeld worden:

·        de goederen en diensten die in aanmerking worden genomen voor het berekenen van de voor teruggaaf vatbare btw;

·        de datum waarop die goederen werden geleverd en die diensten werden verstrekt aan de belastingplichtige met het nummer van de aankoopfactuur of het invoerdocument;

·        de maatstaf van heffing waarover de btw werd aangerekend;

·        het terug te geven bedrag aan btw.

Bij het indienen van de aangifte met betrekking tot de handelingen van de laatste maand van het kalenderkwartaal na dat waarin de bedoelde stukken bij het bevoegde team KMO worden ingediend kan het recht op teruggaaf worden uitgeoefend (rooster 62).

5.2. Overgang normale of forfaitaire regeling naar de vrijstellingsregeling

5.2.1. Principe

Als de jaaromzet van een belastingplichtige, onderworpen aan de normale of forfaitaire regeling, tijdens het verstreken kalenderjaar het omzetplafond van 25.000 EUR niet meer overschrijdt, kan deze belastingplichtige genieten van de vrijstellingsregeling vanaf 1 juli van het volgende jaar voor zover de handelingen die hij verricht niet zijn uitgesloten uit de toepassingssfeer van de vrijstellingsregeling.

De Administratie zendt jaarlijks in de loop van de maand mei een brief hierover. Als hij dat wenst, kan de belastingplichtige onderworpen blijven aan de normale of forfaitaire regeling.

De belastingplichtige die reeds vanaf 1 januari van het volgende jaar wenst te genieten van de vrijstellingsregeling van belasting kan te dien einde een aanvraag indienen vóór 15 december van het lopende jaar. Dit mag wanneer zijn exploitatievooruitzichten laten vermoeden dat zijn omzetcijfer (omzet gerealiseerd tijdens de eerste drie kwartalen van het lopende jaar, alsmede een raming van de omzet van het vierde kwartaal) na afloop van het kalenderjaar niet hoger zal zijn dan 25.000 EUR.

Daar de vrijstellingsregeling optioneel is kan de belastingplichtige met die regeling overschakelen naar de ‘normale’ regeling, zelfs indien ze een omzetcijfer realiseert dat 25.000 euro niet overtreft. Deze wijziging heeft uitwerking te rekenen vanaf het verstrijken van de maand na die waarin de kleine onderneming bij een ter post aangetekende brief haar aanvraag om wijziging heeft verzonden aan het bevoegde team beheer KMO. Om opnieuw te kunnen overgaan naar de vrijstelling kan dit net vóór 1 januari van het derde jaar na dat waarin de keuze voor de normale regeling uitwerking heeft gehad, en moet tegen 1 december aangetekend worden betekend aan het bevoegde team beheer KMO.

5.2.2. Herziening van de aftrek

In dit geval zal de in aftrek gebracht btw geheel of gedeeltelijk, al naargelang van de aard van de nog aanwezige goederen of de nog niet verbruikte diensten op het tijdstip van de wijziging van de belastingregeling, moeten worden teruggestort aan de Staat.

Deze herziening van de gedane aftrek moet gebeuren op:

·        de voor herziening vatbare, nog bruikbare bedrijfsmiddelen die bestaan op het tijdstip van de wijziging in de regeling (naar verhouding van het aantal resterende jaren van de 5-, 15- of 25-jarige herzieningsperiode);

·        voor de andere goederen, die nog niet werden vervreemd, en van de diensten die nog niet werden gebruikt op het tijdstip van de wijziging van de belastingregeling.

De overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting wordt gelijkgesteld met het verlies van de hoedanigheid van belastingplichtige bedoeld in artikel 49, 3° W.Btw.

Om het bedrag van de terug te storten btw te bepalen moet de belastingplichtige, binnen de maand vanaf de wijziging van de belastingregeling, twee exemplaren van een inventaris (één exemplaar is door de belastingplichtige te bewaren) indienen bij het bevoegde team KMO met de volgende vermeldingen:

·        de goederen en diensten die voor herziening vatbaar zijn;

·        de datum van levering van goederen of het verstrekken van de dienst, met het nummer van de aankoopfactuur of het invoerdocument;

·        de maatstaf van heffing;

·        het bedrag van de terug te storten btw.

Wanneer een belastingplichtige die is onderworpen aan de forfaitaire belastingregeling overgaat naar de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, zal de terugbetaling van de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw gedeeltelijk worden gecompenseerd door de terugbetaling van de forfaitaire last die rust op de aan een vervroegde btw-heffing onderworpen goederen.

Er moet dan rekening worden gehouden met het feit dat de belastingplichtige al dan niet een jaarlijkse inventaris van zijn voorraad opmaakte.

Voor de volgende goederen moet worden overgegaan tot herziening van de afgetrokken btw:

·        andere goederen dan bedrijfsmiddelen, die nog niet werden vervreemd en van de diensten die nog niet werden gebruikt op het tijdstip van de wijziging van de belastingregeling;

·        de nog bruikbare bedrijfsmiddelen die op het tijdstip van de wijziging van belastingregeling bestaan en waarvoor de oorspronkelijke aftrek voor herziening vatbaar is